Daar zit ze dan..in de poort van hebzucht. Verworden tot een karikatuur van zichzelf. Er is geen zachtheid meer in haar, de ogen zijn boos en vals, de mond vertrokken tot een streep, de haren verwilderd tot een bos vurige slangen.
Alles om haar heen straalt hebzucht uit. Haar eens zo mooi gouden aura glanst nog wel, maar nu is de glans vaal. Doortrokken van rode strepen, troebel rood. Het goud glanst op naar geel als ze denkt aan alles wat haar onthouden wordt. Dan vlamt er een haat in haar op die een vurige gele glans in haar aura weeft. Meteen voelt ze zich beter, nu leeft ze op. Want deze energie kent ze, het voedt haar. Haar lippen smakken van voldoening, haar ogen kijken verwilderd om zich heen. De gouden slangen sissen met hun vurige tongen in extase.
Achter haar glanst een heldere gouden gloed. Prachtige schatten liggen achter de poort. De ruimtes zijn gevuld met gouden sieraden, kruiken en vele ornamenten. Elke dag verdwijnt ze door de poort en koestert ze haar schatten. Allemaal van haar. De angst om hen te verliezen is groot. Meestal zit ze in de toegangspoort, angstvallig te loeren of er niemand haar schatkamers binnendringt. Het overzicht is groot. Ze kan van verre zien of er iemand nadert. Ze wacht, het is al lang geleden dat er iemand gekomen is. En dat is tergend. Ze verzamelt immers goud. Ze bewaakt het goud. Haar taak voert ze goed uit. Eens was ze een prachtige dienares in de tempel, een hogepriesteres. Ze werkte voor de God/Godin.
Nu is dat al lang vergeten. Ze heeft al zoveel tijd hier in de tussenruimtes door gebracht, ze is tijdloos geworden. Verguld in tijdloze ruimte waarin ze dof glanzen kan.
Terug naar huis kan ze niet, ze is vergeten wat thuis is. Ze kent alleen het NU. De poort van verlangen en de schatkamers met goud.
De tijden dat er nieuw goud aangeleverd werd zijn voorbij. Eerst werd de deur naar de bovenruimtes gesloten. Later sloot ook de deur naar de benedenruimtes. Er kwamen geen bibberende priesters meer die aan haar de eed van trouw af moesten leggen. Zielige stumpers, die bang waren van haar. Ze vond het leuk om hen angst aan te jagen. Op hun weg naar haar bracht ze gouden vuurspuwende draken, gouden brullende leeuwen en gouden krassende gieren tot leven. Als de stakkerds die hen moesten passeren dan in doodsangst naar haar toe renden en met uitpuilende oogkassen neervielen aan haar voeten lachte ze zich gouden tranen.
Maar het goud van de priesters bleef weg, er moest iets vreselijks gebeurd zijn. Misschien was het goud wel op. Ze bracht haar dagen door met speculeren en de waanzin overviel haar steeds meer.
Het enige dat telde was haar goud. Niet haar goud, het was van anderen, maar nu was het van haar. Ze moest er voor zorgen dat niemand dit in handen kreeg. Er waren ook andere schatkamers, maar die werden voor haar verborgen gehouden. De priesters vertrouwden niemand, zelfs elkaar niet en elke schatkamer had zijn eigen waker of waakster. Ze kende hen niet, het kon haar ook niet schelen.
De tijd gleed voort. Maar plotseling begon de grond onder haar voeten te schudden. Het leek alsof er een aardbeving plaats vond. Er kwamen scheuren in de grond. Door die scheuren heen steeg een grijze mist omhoog, ook hoorde ze kreten. Jammerende, maar ook boze kreten.
Haar wereld scheurde en schudde en haar territorium werd steeds kleiner.
Op een dag brak ook de hemel boven haar open en een krachtig licht scheen op haar neer. Het was angstaanjagend. Alles werd zo helder verlicht. Ze zag sluipende en kruipende gedaantes om zich heen,ogen die haar begluurden. Ze schreeuwde het uit en hield in haar hand een brandende gouden tak, sloeg wild om zich heen.
De schatkamers achter haar braken open, stortten in en een oordverdovend lawaai barstte los, waar zij krijsend tussendoor rende.
Het was oorlog. De strijd om het goud begon in alle heftigheid. De ene partij wilde het hebben puur om het goud, de andere partij wilde dit goud omsmelten tot licht. Zij zat er tussen in en verweerde zich krachtig. Hoe kon het dat deze zielen haar droomtijd binnenkwamen? Alles was toch goed verzegeld en geheime ingangen alleen aan ingewijden bekend? Gouden bliksemflitsen lichtten op om haar heen, doorkliefden haar ruimte met indringende kracht.
Ze begreep niet dat de tijd verder was gegaan en dat de tijdsgeest zelf binnendrong. Een collectieve gedachte die het goud omwilde smelten in dienst van allen.
Ze vocht wat ze kon, maar het hielp niet. Draden van licht werden om haar heen geslagen en ze werd met zachte hand meegenomen naar een onbestemde plaats. Ze moest haar wereld achterlaten, het goud, de tijd, de hebzucht, de goudgele kleur van de haat.
Toen ze nog een laatste keer omkeek, zag ze de gouden gloed van waarachtigheid indalen, de gele gloed van inzicht en deze twee stromen smolten samen tot een Tempel. Een gewijde Tempel. Alle Tempels in de tussenruimtes werden omgesmolten en de wederopbouw van een ooit zo heilige ruimte werd in gang gezet. Ze kon nooit meer terug.
Ooit zal ze zich haar echte naam herinneren, net als de andere dienaren van de waarheid, instrumenten van het Licht. Ooit zullen zij wakker worden in de heilige ruimte van hun onvergankelijke ziel. En zichzelf terug vinden.
In deze ruimte zijn ze niet langer slachtoffer, zijn ze niet tekort gedaan, zijn ze niet langer een karikatuur van zichzelf. En pas dan zal de weg naar het licht vrij zijn.
Dat alle priesters van Ra het heilig pad naar de Zon mogen hervinden en het zuivere licht hun harten zal omsmelten tot een goddelijke kracht, zo als het was en ooit weer worden zal.
Ik groet jullie vanuit de Bron de Eenheid heet.